De eerste keer dat ik haar zag, nam ze een hap van een pizza. Het was een rommelige hap. Bijna dierlijk. Het was alsof ze met een prooi aan het vechten was. Zij was de krokodil en de pizza was de zebra. Het was een oneerlijk maar sierlijk gevecht.
Ik bracht haar een stapeltje servetjes. Ze bedankte me met een knikje en veegde de tomatensaus van haar gezicht. Ik was op slag verliefd. Zonder saus was ze nog mooier. Terwijl ze haar vingers van alle vettigheid ontdeed, bedacht ik wat ik tegen haar kon zeggen. Maar er kwamen geen zinnen. Normaal gesproken ben ik goed met woorden, maar zij ging overduidelijk verder dan normaal. Met haar uitstraling verstoorde ze mijn vocabulaire. Het was alsof ik door een tunnel reed. De radio viel uit. Er bleef alleen ruis over.
‘Waarom ben je zo naar me aan het staren?’ vroeg ze.
‘Ik weet het niet.’
‘Is dat je beste openingszin? Ik weet het niet?’
‘Toen ik klein was had ik een sterrenkijker. Voor het slapengaan keek ik steevast een half uurtje naar de lucht. Ik keek naar de kraters in de maan. Ik bestudeerde ze. Gaf ze namen. Als er oorlog uit zou breken, kon ik mezelf in de kraters van de maan verstoppen. Waarom ik naar je staar? Ik kijk naar de kuiltjes in je wangen. Als de oorlog vanavond uitbreekt, hoef ik niet meer naar de maan toe. Nee, ik verstop mezelf gewoon in de kuiltjes in je wangen.’
‘Ga je niet vechten dan? Dit land verdedigen? Alle mannen willen toch de held uithangen? Daarom zijn jullie op deze wereld gezet. Om hem te redden.’
‘Het is dinsdagavond en ik ga zo meteen een extragrote pizza bestellen. Zie ik eruit als een vechter? Ik ben niet gemaakt voor oorlog. Ik hoef ook geen held te worden of zo. Niemand hoeft een dapperheidsonderscheiding op mijn borst te spelden. Ik wil gewoon tiramisu eten en jou leren kennen.’
‘Als je mij wilt leren kennen, wil ik eerst zien hoe jij pizza eet,’ zei ze. Ik bestelde de allergrootste pizza en ging tegenover haar zitten. Ik vouwde het monster dubbel, schoof het mijn mond in en nam een hap. Ik scheurde en ik kauwde en ik smakte. Ik at een pizza zoals een pizza gegeten dient te worden. Zonder enige vorm van zelfrespect. Je kunt een pizza alleen met respect eten als je voor heel even geen respect meer voor jezelf hebt. Als je de schaamte voorbij bent. De sappen rolden door mijn baard en de kaasslierten hingen aan mijn kin. Ik probeerde de duivel wakker te smakken. Ze keek naar me en ze zuchtte of pufte niet. Ze veroordeelde me niet. Ik at een pizza en de pizza at mij. Toen ik klaar was, gaf ze me één servetje. Ze wist dat ook ik een stapeltje nodig had, maar ze gaf er maar één.
‘Ik woon hier om de hoek, je kunt je gezicht wel bij mij wassen,’ zei ze met een onnavolgbare glimlach. Ze liep naar buiten en ik volgde haar.
We staken een paar drukke straten over en liepen door een park. Op een bankje zaten twee verdwaalde mannen die een thuis van lege bierblikken aan het bouwen waren. Ik volgde haar. Ze droeg een spijkerjas, een geel jurkje en afgetrapte skateschoenen. De maan hing als een pizza boven de hongerige stad. Ze had ook een tas in haar handen. Het zag eruit alsof ze die tas zelf had gemaakt. Misschien was dat wel haar beroep. Ik hoopte het. Op de tas stond een tekst tussen twee sterretjes: *Leen geld en koop boeken*.
Ze woonde boven een avondwinkel. Het was een klein huis. Eigenlijk was het gewoon een kamer met grootheidswaan. Haar boekenkast was groter dan haar keuken en haar keuken was groter dan haar badkamer. Ze pakte mijn hand vast en nam me mee naar het raam. Op een tafeltje voor het raam stond een sterrenkijker. Om beurten keken we naar de hemel. Zij keek naar de sterren en ik keek naar haar.
‘Wil je thee?’ vroeg ze. Ik knikte en ze klikte de waterkoker aan.
‘Ik heb geen haast of zo, maar mag ik je kussen voordat het water kookt?’ vroeg ik. Ze pakte de waterkoker van het aanrecht af en gooide al het water eruit. Toen liep ze op me af en kuste me. Ik was de zebra en zij was de krokodil. Haar lippen waren zachter dan kussenslopen.
Daarna zijn we twee weken niet naar buiten geweest. We keken films, lazen boeken, bestelden pizza’s en creëerden nieuwe sterrenstelsels tussen de lakens. En in de ochtend maakten we pizza’s van elkaar. Ze masseerde me, kneedde mijn spieren en oliede mijn huid in. Ze belegde me met haar favoriete ingrediënten. De bank was de oven en een dekentje de ovendeur. Tijdens het wachten bouwde ze een toren van lege pizzadozen. Ik mocht niet aan de toren komen. Ze bleef maar stapelen, maar bij de eenentwintigste doos ging het verkeerd. De toren viel om en opeens voelde alles anders. Ze pakte de dozen van de grond op en bouwde een muur om zich heen. Heel even keek ik door haar muur heen en zag dat haar kuiltjes waren verdwenen. Ik pakte een servetje van tafel en veegde de tomatensaus van mijn hart af.
‘Ik wil dat je gaat,’ zei ze en ik zei dat ik ging. Balsamicotranen rolden over onze wangen. Ik vroeg of ik een ruimteschip van de lege pizzadozen mocht bouwen. Ze hielp mee met het ontwerp en telde af toen de raket klaar was.
De volgende ochtend werd ik wakker op de maan. Of eigenlijk in de maan. Ik ontwaakte in een krater. Tijdens mijn eerste wandeling keek ik naar de aarde. Een punaise in een zwartgeverfde muur. Er kwam een mannetje naast me staan. Hij vroeg of ik hem Nederlands kon leren. We werden goede vrienden. Hij plantte zaadjes in de maan en kookte voor me. ‘Kom eten,’ riep hij als hij klaar was.
Op een ochtend vroeg hij aan me wat liefde was.
‘Liefde is kijken hoe de ander een pizza eet en niet zuchten.’
‘Maar wat is een pizza?’ vroeg het mannetje.
En ik wees naar de aarde.